Actueel

Zembla-journalist Ton van der Ham: “Ik heb de andere kant keihard nodig”

Zembla-onderzoeksjournalist Ton van der Ham hoopt dat de stress verdwijnt uit de relatie tussen woordvoerders en journalisten. Hij deed onderzoek naar dit thema als journalist fellow bij het Reuters Institute for the Study of Journalism, wat resulteerde in de interviewbundel ‘Voorbij het wantrouwen’. Wat drijft hem om bruggen te bouwen met zijn ‘collega’s aan de andere kant’?

Hoe is het boekje ontvangen?
“Het resoneert erg, merk ik. Grappig genoeg krijg ik meer bijval van woordvoerders dan van journalisten. Misschien zijn woordvoerders meer gewend om over hun functioneren na te denken? Ook lijken ze zelf last te hebben van de gespannen relatie met journalisten. Wat me wel opvalt sinds de boekpresentatie in Nieuwspoort eind maart is dat iedereen de analyse deelt dat we iets moeten doen aan de wederzijdse angst en verkramping.”

Word je nu ook anders ontvangen als je aanbelt voor een verhaal?
“Valt mee, want ik stond al in vrij veel adresboeken bij collega’s aan de andere kant en met de meesten heb ik een prima werkrelatie. Wat ze wel ingewikkeld vinden, is dat ik enerzijds bruggen bouw en anderzijds aan de poort rammel als ik nieuws ruik. Zeker bij grote organisaties laat ik nog altijd m’n tanden zien als bijvoorbeeld de feiten moedwillig worden verdraaid of de schuld in andermans schoenen wordt geschoven.”

Je noemde woordvoerders ‘collega’s aan de andere kant’. Zo beschouw je dat ook?
“Ik zei dat met een knipoog, want met veel woordvoerders heb ik dus prima contact. Maar soms gaat het meteen al mis als iemand voor me wegloopt, zich angstig of zelfs passief-agressief gedraagt. Dan beginnen ze over mijn toon die ze niet zou aanstaan. Wat een onzin. Geef gewoon antwoord, denk ik dan.
Het enige wat ik daarna nog kan doen, is proberen het wantrouwen te reduceren door open kaart te spelen, mezelf uit te nodigen voor een bezoekje en ze mee te nemen in mijn proces. Soms helpt dat. Ben je als woordvoerder echter bang voor kritische vragen of wil je niet dat jouw organisatie onder een vergrootglas ligt, dan ben je niet geschikt als woordvoerder.”

‘Weet dat ik niet uit ben op de kill’

Wanneer is een woordvoerder wel geschikt?
“Heel eenvoudig: als je gewoon doet waar je voor betaald wordt. Wees daarbij zo transparant mogelijk en durf het gesprek aan te gaan. Weet dat ik niet uit ben op de kill, hè. Ook kun je je vak té serieus nemen, waardoor alle spontaniteit opdroogt. Combineer je dat ook nog eens met een portie angst, dan is het echt niet meer lekker werkbaar.
Toch ben ik de eerste die toegeeft dat de werkelijkheid voor woordvoerders heel complex is, hoor. De belangen zijn enorm. Niet alleen moet je dealen met onberekenbare, soms irritante journalisten; ook voeren allerlei stakeholders binnen en buiten jouw organisatie druk op je uit. Ik begrijp de spanning wel – ik vind alleen dat je dit soort dingen nooit mag gebruiken om rookgordijnen op te trekken.”

Rookgordijnen?
“Ja, bijvoorbeeld door mij af te schepen met zo’n vreselijk zinnetje als ‘Zet maar op de mail’. Nu snap ik dat een woordvoerder met mijn vragenlijstje de organisatie in moet, maar zorg uiteindelijk wel voor een substantiële uitwisseling van informatie. Juist daar schort het te vaak aan en ik beschouw dat als een vertragingstechniek. Of ik krijg alleen een onsamenhangende brij aan informatie in een e-mail. Daar heeft iemand vast lang aan gewerkt, alleen ik heb er niets aan.”

Welk ongevraagd advies geef jij woordvoerders?
“Geef me gewoon voldoende tijd voor een interview met de betrokkene zodat ik ook mijn werk kan doen. Denk niet te veel aan wat je er als organisatie aan hebt om met mij in zee te gaan, zeker voor clubs met een publieke taak. Het hoort er nu eenmaal bij.
Andersom begrijp ik dat men bang is dat de journalist de boel platslaat en geen oog heeft voor context en nuance. Maar geef me een eerlijke kans om daarnaar te zoeken en de verschillende belangen te laten zien. Het enige wat ik nodig heb is een gezonde dosis vertrouwen in mij als vakman. Ik ben niet de vijand, hè, al doen er soms haast kwaadaardige beelden over mij de ronde.”

‘Ik zeg niet dat ik foutloos ben’

Welk beeld over jou doet de ronde?
“Bijvoorbeeld dat ik knip en plak. Een hilarisch verwijt, want ieder begrijpt dat een tv-uitzending altijd een samenballing van informatie is na soms maanden onderzoek. Logisch dus dat ik knip en plak, maar nooit om uitspraken uit z’n verband te rukken. Jammer genoeg wordt dat soms gezegd vanuit vooringenomenheid, meestal door mensen die het niet aandurven om met mij in gesprek te gaan.
Nog bonter maakte de directeur van Plantum het. Hij stuurde onlangs alle leden van deze branchevereniging voor zaden en jonge planten een mail over mij rondom een Tweede Kamer-overleg over gmo-gewassen. Hij zou daar spreken en ik liep er met de camera rond. De leden kregen de waarschuwing om niet met mij te praten ‘in verband met een eerdere negatieve ervaring en het risico op framing’. Om het signalement compleet te maken, voegde hij aan de mail nog een foto van mij toe.”

Heb je misschien last van fouten die je in het verleden hebt begaan?
“Ik zeg niet dat ik foutloos ben, maar er is in dit geval één probleem: er is nooit een negatieve ervaring tussen mij en Plantum geweest. Sterker nog, de bewuste man was juist lyrisch over mijn uitzending ‘De Monsanto-methode’. Ik heb zijn mails erover nog.
Dus als zoiets gebeurt, breng ik dat wel naar buiten. Niet om stoer te doen, nee, ik wil de burger zo goed mogelijk informeren: feitelijk, gecheckt en genuanceerd. Maar om dat te kunnen, heb ik wel ‘de andere kant’ keihard nodig, zonder dat ze altijd door mijn hoepel heen hoeven te springen. Ik weet – mede door mijn onderzoek – hoe ingewikkeld de rol van woordvoerders is. Merk ik daarentegen dat er spelletjes worden gespeeld of erger nog: dat de aanval op de journalistiek wordt ingezet, dan laat ik niet snel los. Ik word immers niet betaald om iedereen een aai over de bol te geven.”

Lees hier online de interviewbundel Voorbij het wantrouwen.

Foto: Julie Hrudova